e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam egebalken: ē̜gǝbɛlǝk (Stein) De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.] I-2
de heg knippen scheren: scheren (Stein) De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] III-2-1
de hittegraad vaststellen voelen: vø̄lǝ (Stein) De hittegraad van het persijzer vaststellen door met een natte vinger te voelen of bijv. door op het ijzer te spugen. [N 59, 78] II-7
de hort op? aan het jatsen: aan ’t jatsen (Stein) Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)] III-3-1
de kaarten couperen afrapen: āfrāpə (Stein), couperen (<fr.): couperen (Stein) Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten ronddelen geven: gēͅvə (Stein), uitgeven: oetgeven (Stein) De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten schudden mengelen: mingelen (Stein), schudden: sjøͅdə (Stein) Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten steken steken: steken (Stein), stēͅkə (Stein) De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kleerhaak laten zakken de haak aflaten: dǝn hoak āfloatǝ (Stein  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) [N 95, 56 add.] II-5
de kleerhaak optrekken de haak optrekken: dǝn hoak optrękǝ (Stein  [(Maurits)]   [Domaniale]) De kleerhaak omhoogtrekken. [N 95, 56 add.] II-5