e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dolle kervel kromme peterselie: WLD  krômme peterselie (Stein) Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)] III-4-3
dom dom: dôm (Stein), stom: stôm (Stein) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domino domino: domino (Stein, ... ) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man ezel: Zo wordt het ook genoemd.  ezel (Stein), os: os (Stein), stommerik: stömmerik (Stein) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw schortseltje: schortsel = schort; cf.WLD III, 1.3 p. 74 s.v. "-schortsel  sjeutselke (Stein) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dommekracht winde: wenj (Stein) In het algemeen het werktuig waarmee de boom werd opgekrikt om hem onder de boomwagen te kunnen hangen. Zie ook het lemma ɛdommekrachtɛ in wld II.11, pag. 8. De werkman die de gevelde bomen naar de boomwagen versjouwde, werd in Tungelroy (L 318b) sjouwer (šǫwǝr) genoemd.' [N 50, 12a; N 75, 137c] II-12
dompelen deppen: deppen (Stein), dompelen: dompele (Stein), dômpelen (Stein), onderduwen: ongerdüjen (Stein) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderen hommelen: hommelen (Stein, ... ), ⁄t hommelt (Stein) donder [N 22 (1963)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || onweer [N 22 (1963)] III-4-4
donderslag helle donderslag: helle dònderslaag (Stein), helle slag: ûne helle slaag (Stein) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk hommelkoppen: homel köp (Stein), hommellucht: hoemellucht (Stein), oogstbronk: ougstbronc (Stein) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4