24862 |
dolle kervel |
kromme peterselie:
WLD
krômme peterselie (Q015p Stein)
|
Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18983 |
dom |
dom:
dôm (Q015p Stein),
stom:
stôm (Q015p Stein)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22409 |
domino |
domino:
domino (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
ezel:
Zo wordt het ook genoemd.
ezel (Q015p Stein),
os:
os (Q015p Stein),
stommerik:
stömmerik (Q015p Stein)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
schortseltje:
schortsel = schort; cf.WLD III, 1.3 p. 74 s.v. "-schortsel
sjeutselke (Q015p Stein)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
winde:
wenj (Q015p Stein)
|
In het algemeen het werktuig waarmee de boom werd opgekrikt om hem onder de boomwagen te kunnen hangen. Zie ook het lemma ɛdommekrachtɛ in wld II.11, pag. 8. De werkman die de gevelde bomen naar de boomwagen versjouwde, werd in Tungelroy (L 318b) sjouwer (šǫwǝr) genoemd.' [N 50, 12a; N 75, 137c]
II-12
|
17908 |
dompelen |
deppen:
deppen (Q015p Stein),
dompelen:
dompele (Q015p Stein),
dômpelen (Q015p Stein),
onderduwen:
ongerdüjen (Q015p Stein)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
hommelen:
hommelen (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
⁄t hommelt (Q015p Stein)
|
donder [N 22 (1963)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25122 |
donderslag |
helle donderslag:
helle dònderslaag (Q015p Stein),
helle slag:
ûne helle slaag (Q015p Stein)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
hommelkoppen:
homel köp (Q015p Stein),
hommellucht:
hoemellucht (Q015p Stein),
oogstbronk:
ougstbronc (Q015p Stein)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|