28869 |
driehoek |
driehoek:
drihōk (Q015p Stein)
|
Een houten teken- en meetinstrument in de vorm van een uitgesneden driehoek met ofwel één hoek van 90o, één van 60o en één van 30o, ofwel één hoek van 90o en twee van 45o. Het is bij voorkeur gemaakt van een houtsoort die niet trekt of splintert (Gerritse, pag. 19). Zie afb. 3. [N 59, 3a; N 59, 3c]
II-7
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viooltje:
WLD
viooltje (Q015p Stein)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
driekoningen (Q015p Stein)
|
De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33662 |
dries |
dries:
drēš (Q015p Stein)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
30328 |
drievleugelraam |
drievleugel:
drivlø̄gǝl (Q015p Stein)
|
Raam met drie vleugels van al dan niet gelijke afmeting. Bij een drievleugelraam kunnen doorgaans het middelste of de twee buitenste vleugels geopend worden. [N 55, 57]
II-9
|
31138 |
drievoet |
driepoot:
driepoot (Q015p Stein)
|
De ijzeren driepoot met drie klinkvoeten. Volgens Knöfel (I, pag. 244 en 245) bezit deze driepoot "een grooten en een kleinen voet benevens een stang voor de hak. Staat een der voeten ten gebruike omhoog, dan rust het toestel op de beide andere en blijft daarop staan. De schoen of laars wordt op een der voeten gestoken, waarna de zool of hak met metalen stiften kan bevestigd (geklonken) worden." Zie afb. 67. [N 60, 147b; N 60, 244a]
II-10
|
18866 |
driftig |
kort aangezet:
kort aangezet (Q015p Stein),
opvliegend:
opvlēgend (Q015p Stein)
|
vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
dop:
dop (Q015p Stein)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
28640 |
drijfvoeren |
drijfvoeren:
drīfvōrǝ (Q015p Stein)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|
28625 |
drijfvolk |
jager:
ję̄gǝr (Q015p Stein)
|
Een door drijven verkregen volk. [N 63, 98b; A 9, 6; monogr.]
II-6
|