21273 |
meester |
meester:
miəstər (K278a Stevensvennen)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
meid:
mɛ̄t (K278a Stevensvennen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (K278a Stevensvennen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu.r (K278a Stevensvennen)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
32591 |
mest verspreiden |
(mest) breken:
brēkǝ (K278a Stevensvennen)
|
De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.]
I-1
|
29920 |
metselaar |
metser:
mę ̞tsǝr (K278a Stevensvennen)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
midàch (K278a Stevensvennen)
|
middag [RND]
III-4-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikə (K278a Stevensvennen)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
17833 |
moe |
moeg:
mych (K278a Stevensvennen)
|
moe [RND]
III-1-2
|
17758 |
mond |
mond:
mund (K278a Stevensvennen)
|
mond [RND]
III-1-1
|