21263 |
motor |
moteur:
motø͂ͅr (K278a Stevensvennen)
|
motor [RND]
III-3-1
|
28708 |
naaien |
naaien:
nǭjǝ (K278a Stevensvennen)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
fijn werk:
secuur niet gebruikt
dàs fè͂n wérrək (K278a Stevensvennen)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17592 |
oog |
oog:
o.əgə (K278a Stevensvennen)
|
ogen [RND]
III-1-1
|
33935 |
oogkleppen |
scheellappen:
sxē̜llapǝ (K278a Stevensvennen)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|
17757 |
oor |
oor:
o.ərən (K278a Stevensvennen)
|
oren [RND]
III-1-1
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
gɛlt updű.n (K278a Stevensvennen),
opdun (K278a Stevensvennen)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
17900 |
optillen |
opheffen:
ophɛfə (K278a Stevensvennen)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
25608 |
ovenpaal |
zwaalde:
zwalji (K278a Stevensvennen),
zwáli (K278a Stevensvennen)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (K278a Stevensvennen
[(twee en een halve m)]
),
de volgende opgaven zijn meervoud
będǝ(n) (K278a Stevensvennen),
pand:
de volgende opgaven zijn meervoud
pãnǝ (K278a Stevensvennen
[(vierhonderdtachtig cm)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|