17870 |
slaan |
slaan:
pɛɛrs ɛm blāw gəslaogə (K278a Stevensvennen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snêûw (K278a Stevensvennen)
|
sneeuw [RND]
III-4-4
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldu.t (K278a Stevensvennen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
suldu.tn (K278a Stevensvennen)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
33222 |
sorteren met de hand |
uitrapen:
ø̜trǭpǝ (K278a Stevensvennen)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spuwen:
spa.wə (K278a Stevensvennen)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (K278a Stevensvennen)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
24379 |
spin |
spin:
spen (K278a Stevensvennen)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (K278a Stevensvennen)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweef:
spenəwe.f (K278a Stevensvennen)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|