e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inham inham: inhàm (Stevensweert) inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)] III-4-4
inktpot inktstel: inkstellə (Stevensweert) inktpot [DC 14 (1946)] III-3-1
inkuilen inkuilen: enkule (Stevensweert) De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19] I-5
inmaakpot roompot: snijbonen,zuurkool, om er melk zuur in te laten worden daarom roum(pot)  roumpot (Stevensweert), uilenpot: voor etenswaar  uulepot (Stevensweert) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
inslaan, van de bliksem gezegd de weerlicht slaat in: de wèr leeg sluit in (Stevensweert), inslaan: ingeslagen (Stevensweert) inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)] III-4-4
iris iris: iĕris (Stevensweert) Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt. [N 84 (1981)] III-1-1
jacquetjak jacquetjak (<fr.): sjaketjek (Stevensweert) jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)] III-1-3
jacquetpak jacquet (<fr.): jakkèt (Stevensweert), sjekèt (Stevensweert) jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)] || pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)] III-1-3
jak jacquet (<fr.): sjekèt (Stevensweert), jak: jak (Stevensweert), kazavek: kasjevēik (Stevensweert, ... ) damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)] III-1-3
jaloers jaloers: (j = ch)  jaaloes (Stevensweert) jaloersch [SGV (1914)] III-1-4