17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
buigö (L378p Stevensweert),
draaien:
drèijö (L378p Stevensweert),
krom maken:
kromp maake (L378p Stevensweert),
ombuigen:
ombuige (L378p Stevensweert)
|
krommen [SGV (1914)] || Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
krǫp˲gāt (L378p Stevensweert)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
NCDN
gökrūūjö (L378p Stevensweert)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20587 |
kruidenjenever |
elsje:
éélskö (L378p Stevensweert)
|
kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroetnaagel (L378p Stevensweert)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwijding:
Kroetwiejing (L378p Stevensweert)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwès (L378p Stevensweert),
Opm. zoals: wormkruid en elzekruid (= êls).
kroetwès (L378p Stevensweert)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
krȳǝ (L378p Stevensweert),
schurgen:
šø̜rǝgǝ (L378p Stevensweert)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroek (L378p Stevensweert)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
breuzel:
(ook wel kruumel).
breuzel (L378p Stevensweert)
|
kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|