17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
t lééve (L378p Stevensweert)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
lèèver (L378p Stevensweert)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
léeverwoos (L378p Stevensweert),
léévörwoos (L378p Stevensweert)
|
leverworst [N 06 (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
wijntemper:
wientemper (L378p Stevensweert)
|
libel, alg. [DC 27 (1955)]
III-4-2
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
lichaam (L378p Stevensweert),
lijf:
lief (L378p Stevensweert)
|
lichaam [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
sterk (bn.):
sterk (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
léĕwaater (L378p Stevensweert),
water:
water (L378p Stevensweert)
|
leewater [SGV (1914)] || lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25161 |
licht vriezen |
rijmen:
görīēmp (L378p Stevensweert),
rieme (L378p Stevensweert)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)] || zacht vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lex (L378p Stevensweert)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
18571 |
lichte overjas |
jas:
jas (L378p Stevensweert)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|