21478 |
liniaal |
liniaal:
liniaal (L378p Stevensweert)
|
liniaal [SGV (1914)]
III-3-1
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L378p Stevensweert),
lijwand:
livǝnt (L378p Stevensweert)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lup (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
lŭp (L378p Stevensweert)
|
lip [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
24528 |
lisdodde |
duivelskruid:
-
duvels kroet (L378p Stevensweert)
|
grote lisdodde [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
lienteike (L378p Stevensweert),
litteken:
litteiken (L378p Stevensweert)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̜̄kǝ (L378p Stevensweert)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
loeren:
lōēre (L378p Stevensweert),
lonken:
lonke (L378p Stevensweert)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17688 |
long |
long:
long (L378p Stevensweert),
longe (L378p Stevensweert),
lòng (L378p Stevensweert)
|
long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24846 |
loof |
blader:
blaajer (L378p Stevensweert),
loof:
louvere scherre [verkortingsboogje boven e ]
louf (L378p Stevensweert),
NCDN
loaf (L378p Stevensweert)
|
bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blāi̯ǝrǝ (L378p Stevensweert)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|