20970 |
melig |
melig:
NCDN
méélich (L378p Stevensweert)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (L378p Stevensweert),
mɛlǝk (L378p Stevensweert)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zii̯ǝ (L378p Stevensweert),
zijpen:
zīpǝ (L378p Stevensweert)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
24808 |
melkdistel |
tuindistel:
-
toendistel (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert)
|
[DC 60A (1985)]gewone melkdistel (Cirsium arvense L.) [DC 60a (1985)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
męlkǝ (L378p Stevensweert)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
19514 |
melkkannetje |
melkkannetje:
mèlkkenke (L378p Stevensweert)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
mɛlǝkstōl (L378p Stevensweert),
melkstoeltje:
mɛlǝkstø̄lkǝ (L378p Stevensweert)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
mèlktenj (L378p Stevensweert)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zi (L378p Stevensweert)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33554 |
meloen |
meloen:
NCDN
mölōēn (L378p Stevensweert)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|