e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de schouder zitten op de schouderennek zitten: bij vader op de sjaorenak zitten (Stevensweert) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op de tenen lopen: op de teene laope (Stevensweert) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op een hoop gooien bijeenvaren: bięi̯nvārǝ (Stevensweert) Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.] I-5
op rijen zetten reken: rē̜kǝ (Stevensweert) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
op stelten lopen op stelten lopen: op stĕltje loupe (Stevensweert) stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)] III-3-2
opbrengst van een aardappelstruik struik: strūk (Stevensweert) Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19] I-5
opeenschuiven bijeenschuiven: bīēein sjūūvö (Stevensweert) stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)] III-1-2
openbroek met linten boks: bŏks (Stevensweert) vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)] III-1-3
opereren opereren: oopöreerö (Stevensweert) Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)] III-1-2
ophouden met het werk ophouden: ophoaje (Stevensweert) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] III-1-4