24293 |
paling, aal |
aal:
aol (L378p Stevensweert),
oal (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
geen verschil
oal (L378p Stevensweert),
paling:
zelden
poaling (L378p Stevensweert)
|
aal [SGV (1914)] || aal, paling [DC 10 (1941)] || paling [SGV (1914)]
III-4-2
|
22842 |
pandverbeuren |
pandgeven:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
pandj gêve (L378p Stevensweert),
pandverbeuren:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
pandjverbūĕre (L378p Stevensweert)
|
pandverbeuren [SGV (1914)]
III-3-2
|
30223 |
panlatten |
daklatten:
dāklatǝ (L378p Stevensweert),
panlatten:
panlatǝ (L378p Stevensweert)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
19434 |
pannen schuren |
schuren:
šūrə (L378p Stevensweert)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19443 |
pannenlap |
panlap:
panlap (L378p Stevensweert),
panlèp (L378p Stevensweert)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoffele (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
20057 |
pantoffeltje |
pantoffeltje:
-
pantoffelke (L378p Stevensweert)
|
Pantoffeltje (calceolaria officinale). De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij salie. Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; de bladrand is dubbel gezaagd. De zwavelgele [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L378p Stevensweert),
pàp (L378p Stevensweert),
(men zegt… det is .... v´rkesbrieje).
pap (L378p Stevensweert)
|
brij [SGV (1914)] || brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21126 |
papier |
papier:
pampier (L378p Stevensweert),
pāpier (L378p Stevensweert)
|
papier [SGV (1914)]
III-3-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
perrepluuj (L378p Stevensweert)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|