18395 |
parel |
parel:
(kral).
paarel (L378p Stevensweert)
|
parel [SGV (1914)]
III-1-3
|
33561 |
pastinaak |
pastenakelsmoor:
NCDN
póstönáákölsmōēr (L378p Stevensweert)
|
De pastinaak, de vlezige wortel van de plant met dezelfde naam, die een aromatische smaak heeft (pastenaak, pannenakkerstrung). [N 82 (1981)]
I-7
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
pasterie (L378p Stevensweert)
|
pastorie [SGV (1914)]
III-3-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
patries (L378p Stevensweert),
veldhoen:
veldjhoon (L378p Stevensweert)
|
patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23285 |
paus |
paus:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
paŭs (L378p Stevensweert)
|
paus [SGV (1914)]
III-3-3
|
20414 |
peetoom |
peter:
pêter (L378p Stevensweert),
peteroom:
pèteroumə (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
pètəroomə (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
peetoom [SGV (1914)] || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
meter:
mètər (L378p Stevensweert),
petertant:
pètertant (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
pètərtant (L378p Stevensweert)
|
meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34103 |
pens |
pens:
pɛns (L378p Stevensweert)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
20842 |
peper |
peper:
pèper (L378p Stevensweert)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
17911 |
persen |
persen:
peese (L378p Stevensweert)
|
persen [SGV (1914)]
III-1-2
|