33575 |
raapstelen |
kelen:
NCDN
kéélö (L378p Stevensweert)
|
De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)]
I-7
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
aardig (L378p Stevensweert),
vreemd:
vrèmp (L378p Stevensweert),
vrêmp (L378p Stevensweert)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
raat:
roǝt (L378p Stevensweert),
(mv)
roǝtǝ (L378p Stevensweert)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
roaje (L378p Stevensweert)
|
raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
rŭffele (L378p Stevensweert),
ruffelen:
røfǝlǝ (L378p Stevensweert)
|
rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
halve maan:
half maon (L378p Stevensweert),
ragebol:
ragebol (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
spinnenjager:
spenəjēͅgər (L378p Stevensweert),
spinnejäger (L378p Stevensweert)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || raagbol [SGV (1914)] || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
19433 |
ramen lappen |
ruiten wassen:
rūtə wasə (L378p Stevensweert)
|
ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rekel:
rèkel (L378p Stevensweert)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
18413 |
rand van een hoed |
luif:
luif (L378p Stevensweert)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24626 |
rank |
rank:
rank (L378p Stevensweert),
reng (mv.):
rĕng (L378p Stevensweert),
NCDN
rèng (L378p Stevensweert)
|
rank [SGV (1914)] || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] || Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|