33580 |
ranken van de wingerd |
ranken:
rĕng (L378p Stevensweert)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
24229 |
ransuil |
ransuiltje:
ransuulke (L378p Stevensweert)
|
uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gaastig spĕk (L378p Stevensweert),
ranzig:
ransig (L378p Stevensweert)
|
garstig spek [..] [SGV (1914)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (L378p Stevensweert)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
rijf:
rief (L378p Stevensweert)
|
rasp [SGV (1914)] || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19839 |
raspen |
raspen:
raspe (L378p Stevensweert),
raspö (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
raspen (w.w.) [SGV (1914)] || raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
24367 |
rat |
rat:
rat (L378p Stevensweert)
|
rat [SGV (1914)]
III-4-2
|
24767 |
ratelaar |
ratelaar:
-
ratelaers (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
kleine ratelaar (Rhinanthus minor L.) [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauwö (L378p Stevensweert)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
rulsen:
Opm. is meid op de grond stoeien.
rölse (L378p Stevensweert)
|
stoeien [SGV (1914)]
III-3-2
|