17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stuiken:
stoeke (L378p Stevensweert)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21356 |
rechtbank |
rechtbank:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
rēchbank (L378p Stevensweert)
|
rechtbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
hanenbenen:
hane bein (L378p Stevensweert)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17616 |
rechtstaande oren |
laporen:
lapóóre (L378p Stevensweert)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
riej (L378p Stevensweert)
|
rij [SGV (1914)]
III-4-4
|
30179 |
regels |
richels:
rexǝls (L378p Stevensweert)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
regen (L378p Stevensweert),
règene (L378p Stevensweert)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
regenboog (L378p Stevensweert),
rège boag (L378p Stevensweert)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijs:
bies (L378p Stevensweert),
bijsje:
bieske (L378p Stevensweert)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
rèngĕne (L378p Stevensweert),
sausen:
sauze (L378p Stevensweert)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|