24232 |
rietgors |
rietgors:
reetgors (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
rietgors || rietgors (15 man heeft zwarte kop en bef; woont bij het water; veel in riet; is algemeen; trekt ook wel; roep [tsiep]; zang stotterend [tjip...tjip...tjip...tji-di-di] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24370 |
rietvoorn |
rietruts:
WLD
reetröts (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24233 |
rietzanger |
rietzanger:
reetzenger (L378p Stevensweert),
reetzènger (L378p Stevensweert)
|
rietzanger || rietzanger (12,5 verschilt in uiterlijk van bosrietzanger [048] door lichtere wenkbrauw; in elk moerasje aanwezig; is nogal onrustig en vliegt vaak op; zang druk schetterend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32921 |
rij, wiers |
vlot:
vlǫt (L378p Stevensweert)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
rijboks:
riejboks (L378p Stevensweert)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18358 |
rijglaars |
rijgstevel:
riejsteevel (L378p Stevensweert)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26478 |
rijn |
rijn:
rī ̞jn (L378p Stevensweert)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
’t riemt (L378p Stevensweert),
(Rieme is ook zachtvrie??? met rijm).
rieme (L378p Stevensweert),
rouwvriezen:
roew gevroren (L378p Stevensweert)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
rouwvorst:
roevoas (L378p Stevensweert)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
ries (L378p Stevensweert),
riezer (L378p Stevensweert),
rijsje:
rieske (L378p Stevensweert),
rieskes
rieske (L378p Stevensweert)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|