e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrobben schrobben: šrobə (Stevensweert) schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1
schrobbezem schrobber: schröbber (Stevensweert) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1
schroeien snerken: snerkə (Stevensweert) schroeien [SGV (1914)] III-2-1
schrokken gulzig eten: gölzig ééte (Stevensweert) schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: WLD  sjöbbö (Stevensweert) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schuchter bleu: (tweeklank).  blūĕ (Stevensweert) bloode [SGV (1914)] III-1-4
schudden van vruchten schuddelen: NCDN  sjödölö (Stevensweert) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7
schuier klederborstel: kleijerbörstel (Stevensweert), kleͅi̯ərbøͅstəl (Stevensweert) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)] III-2-1
schuimspaan schuimslepel: schuumslêpel (Stevensweert), sjuumsleèpel (Stevensweert), sjuumslèpel (Stevensweert) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan [SGV (1914)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuldig (zijn) schuldig (zijn): Opm. schuld = schout.  schöldig (Stevensweert) schuldig [SGV (1914)] III-3-1