id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18694 | slip-over | slip-over: slupoever (Stevensweert) | slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3 |
18270 | slipjas | jacquetjas (<fr.): jakkètjas (Stevensweert), slipjas: slupjas (Stevensweert, ... ) | jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas van het zwarte pak, vaak kort [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18299 | slobkous | gamasche: kemašj (Stevensweert), slobkous: slobkous (Stevensweert), slopkous (Stevensweert) | Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] || slobkous [SGV (1914)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3 |
17948 | sloffen | sloffen: sloafö (Stevensweert) | sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
20501 | slok | slok: slòk (Stevensweert) | teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3 |
17695 | slokdarm | slokdarm: slokderm (Stevensweert) | slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1 |
18977 | slons (slodder?) | slons: slôns (Stevensweert) | slons [SGV (1914)] III-1-4 |
19894 | slot | slot: slǭt (Stevensweert) | Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9 |
18630 | sluier | kransje: krenske (Stevensweert) | sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3 |
17577 | sluik haar | sluik haar: sluikhaor (Stevensweert) | recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1 |