28970 |
spelden |
vastspangen:
vasspaŋǝ (L378p Stevensweert)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speele (L378p Stevensweert)
|
spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32981 |
spelt |
spelt:
spɛltj (L378p Stevensweert)
|
Triticum spelta L. Een soort van grove tarwe die ook op schrale grond gedijt. Het is in Limburg weinig bekend. De opgave spang, afkomstig uit het materiaal Willems, is hier wel opgegeven vanwege associatie met "speld". [Wi 52; monogr.; add. uit JG 1b; L 39, 15]
I-4
|
17719 |
sperma |
sperma:
spèrmáá (L378p Stevensweert)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
stootkop:
stôôtkop (L378p Stevensweert)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
prinsessenbonen:
NCDN
prinsèsseboan* (L378p Stevensweert),
sperziebonen:
NCDN
spèrzīēboan* (L378p Stevensweert)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
knetteren:
knètörö (L378p Stevensweert)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
speegel (L378p Stevensweert)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
17569 |
spier |
spier:
spier (L378p Stevensweert)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24429 |
spiering |
spiering:
WLD komt hier niet meer voor
spīēring (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|