e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
telen, verbouwen aantrekken: āntrękǝ (Stevensweert), kweken: kwēkǝ (Stevensweert), trekken: trękǝ (Stevensweert) Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.] I-4
tetanus tetanus: teetáánus (Stevensweert) Tetanus: ziekte waarbij een verstijving van de spieren optreedt, die begint bij de kauwspieren en zich dan uitspreidt over de rompspieren (klem). [N 84 (1981)] III-1-2
theelepeltje theelepeltje: tièleèpelke (Stevensweert) theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)] III-2-1
theepot theepot: tièpot (Stevensweert) pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
thuis thuis: thoes (Stevensweert) thuis [SGV (1914)] III-2-1
tiend tiende: téĕndj (Stevensweert) tiend [SGV (1914)] III-3-1
tiendschuur tiendschuur: tięntjšȳr (Stevensweert) Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.] I-6
tijdverdrijf tijdverdrijf: tiedverdrief (Stevensweert) tijdkorting [SGV (1914)] III-3-2
tijger tijger: tieger (Stevensweert) tijger [SGV (1914)] III-3-2
tocht, zuiging van lucht zuiken: zōēkö (Stevensweert) tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)] III-4-4