32965 |
telen, verbouwen |
aantrekken:
āntrękǝ (L378p Stevensweert),
kweken:
kwēkǝ (L378p Stevensweert),
trekken:
trękǝ (L378p Stevensweert)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18127 |
tetanus |
tetanus:
teetáánus (L378p Stevensweert)
|
Tetanus: ziekte waarbij een verstijving van de spieren optreedt, die begint bij de kauwspieren en zich dan uitspreidt over de rompspieren (klem). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19554 |
theelepeltje |
theelepeltje:
tièleèpelke (L378p Stevensweert)
|
theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theepot:
tièpot (L378p Stevensweert)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19781 |
thuis |
thuis:
thoes (L378p Stevensweert)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21379 |
tiend |
tiende:
téĕndj (L378p Stevensweert)
|
tiend [SGV (1914)]
III-3-1
|
33423 |
tiendschuur |
tiendschuur:
tięntjšȳr (L378p Stevensweert)
|
Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.]
I-6
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdverdrijf:
tiedverdrief (L378p Stevensweert)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L378p Stevensweert)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
zuiken:
zōēkö (L378p Stevensweert)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|