e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
torenvalk torenvalk: taorevalk (Stevensweert), tòòrevalk (Stevensweert) torenvalk || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)] III-4-1
tornen lossnijden: lossni-jǝ (Stevensweert) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif tortelduif: torteldoef (Stevensweert) tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
traag traag: Opm. kort; trôâge (lang) is trog.  troag (Stevensweert) traag [SGV (1914)] III-1-4
trakteren trakteren (<lat.): ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  trakteere (Stevensweert) trakteeren [SGV (1914)] III-3-1
tranende ogen leepse ogen: lĕpse ouge (Stevensweert), leepsogen: lèèpsaoge (Stevensweert) leepogig [SGV (1914)] || oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gànk (Stevensweert) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: eine smaale trap (Stevensweert) trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapleuning leun: lø̜̄n (Stevensweert) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelen trappelen: tràppölö (Stevensweert) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2