18940 |
verbruien |
verbruien:
verbruue (L378p Stevensweert)
|
verbruien [SGV (1914)]
III-1-4
|
21388 |
verdacht |
verdacht:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
verdach (L378p Stevensweert)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|
17932 |
verdacht rondlopen |
rondsluipen:
roantj sloepö (L378p Stevensweert)
|
Rondzwerven met kwaad in de zin (schuipen, rallen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24634 |
verdord |
dor:
NCDN
dòr (L378p Stevensweert),
uitgedroogd:
NCDN
ōētgödruuech (L378p Stevensweert)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
leid (L378p Stevensweert),
verdriet:
verdreet (L378p Stevensweert),
ps. invuller twijfelt over dit antwoord!
verdreet ? (L378p Stevensweert)
|
leed [SGV (1914)] || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
30596 |
verf |
verf:
vē̜rǝf (L378p Stevensweert),
vɛrǝf (L378p Stevensweert)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
17924 |
verfrommelen |
frommelen:
frōēmölö (L378p Stevensweert)
|
Frommelen, verfrommelen: kreukels maken in bijv. een zakdoek (frommelen, fommelen, fronselen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24614 |
vergeet-mij-nietje |
molenzoetje:
-
meulezeutje (L378p Stevensweert)
|
vergeet-mij-nietje [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
19597 |
vergiet |
doorslag:
doorslaag (L378p Stevensweert),
zij:
Ook wel.
zie (L378p Stevensweert)
|
Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
18054 |
vergiftigen |
vergiftigen:
vörgiftigö (L378p Stevensweert)
|
Vergiftigen: door vergif doden (vergeven, vergiftigen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|