e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verkoper verkoper: verkuiper (Stevensweert) verkooper [SGV (1914)] III-3-1
verkouden verkoud: duchtig verkoatj (Stevensweert), ich bön verkoatj (Stevensweert), vörkoatj (Stevensweert), zwoar verkoatj (Stevensweert) Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] III-1-2
verkoudheid kou: ich höb ein koaj opgelaupe (Stevensweert) Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] III-1-2
verlegen schouw: sjoewe(kop) (Stevensweert) verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)] III-1-4
verliezen verliezen: verleeze (Stevensweert, ... ), Opm. ich verlees, verloar, höb verlöre.  verleeze (Stevensweert) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || verliezen [SGV (1914)] III-3-1, III-3-2
vernielen vernielen: verneele (Stevensweert) vernielen [SGV (1914)] III-4-4
verschaald verschaald: vörsjaalt (Stevensweert) verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)] III-2-3
verschillende knikkerspelen: nagooien nagooien: #NAME?  noagoaje (Stevensweert) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
verschillende knikkerspelen: spel met knikkers en centen op een steen (trumpen) trumpen: #NAME?  trumpe (Stevensweert) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
versierde schouderdoek feestvoile (<fr.): fieèsvoeal (Stevensweert, ... ) schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal] [N 23 (1964)] || Schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal]. [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3