e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vriend vriend: einen troee vrŭntj (Stevensweert), Opm. meervoud: vr¨nj.  vrŭndj (Stevensweert) trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] III-3-1
vriesweer koud (weer): koud (Stevensweert), schraap weer: sjraap wèr (Stevensweert) vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)] III-4-4
vriezenx bakken: bakken (Stevensweert), het is spits: ’t is spits (Stevensweert), kraken: ’t kraak (Stevensweert), vriezen: vreeze (Stevensweert), ’t vrūs (Stevensweert) vriezen [SGV (1914)] || vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)] III-4-4
vroedvrouw wijsvrouw: wiesvrouw (Stevensweert), wiesvrow (Stevensweert) hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] III-2-2
vrouw vrouw: Algemene opmerkingen:  wèts toe, waatver vrouw dĕt waar? (Stevensweert) wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)] III-3-1
vrouw, vrouwspersoon vrouw: vrouw (Stevensweert, ... ) vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] III-2-2
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vēzǝ[kalf] (Stevensweert) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk schaap in het algemeen ou: au̯ (Stevensweert), ǭu̯ǝ (Stevensweert), schaap: sxǭp (Stevensweert) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken kriem: krēm (Stevensweert), zoog: zo.x (Stevensweert), zōx (Stevensweert) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif zij: ziej (Stevensweert) Wijfjesduif. [SGV (1914)] III-3-2