20575 |
witte kaas, wrongel |
weitjeskaas:
weiköskies (L378p Stevensweert)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
krulmuts:
krulmöts (L378p Stevensweert)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert),
wit moes:
wit moos (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstĕrt (L378p Stevensweert),
kwikstaartje:
kwikstertje (L378p Stevensweert),
witte kwikstaart:
witte kwikstert (L378p Stevensweert)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, geel [DC 26 (1954)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24574 |
witte waterlelie |
waterbloem:
-
waterbloom (L378p Stevensweert),
waterlelie:
-
waterlelie (L378p Stevensweert)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wèk (L378p Stevensweert)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
17890 |
woelen |
draaien:
drèijö (L378p Stevensweert)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdaag (L378p Stevensweert)
|
Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
lopen wie een gek:
laope wie eine gek (L378p Stevensweert)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
30197 |
wolfsdak |
gebroken dak:
gǝbrǭkǝ dāk (L378p Stevensweert),
wolfdak:
wø̜lǝf˱dāk (L378p Stevensweert)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|