18551 |
broekzak achter |
vottentas:
vottetes (L378p Stevensweert)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
boksetes (L378p Stevensweert)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert)
|
broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
naar oe
bromme (L378p Stevensweert)
|
brommen [SGV (1914)]
III-4-2
|
22586 |
bromtol |
huildop:
huuldop (L378p Stevensweert),
Das Etymon (h)uuldop, das wir für Herkenbosch, Melick, Stevensweert (neben pompernel) und Halen belegen konnten, und das auf das (h)ulen: Brummen des Kreisels Bezug nimmt, hat nur örtlich diesen Inhalt. Auch slagdop (Moll neben zwiepdop), staldop Kreisel, den man stellt (Beerse neben staldjas, Arendonk), soppie, sop, soptol, jossop, jaogsop, deren sop irgendwie mit franz. sabot zusammenhängt (Dorst, Oosterhout, Waspik, Made, Hooge Zwaluwe, Breda), jaagdop (Koninksheim, Heers) sind nur örtlich belegt.
(h)uuldop (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)] || Kreisel (Peitschkreisel).
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
broan (L378p Stevensweert),
brun (L378p Stevensweert)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄stex (L378p Stevensweert)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
steeg (stadig):
stēx (L378p Stevensweert)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broid (L378p Stevensweert)
|
brood [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broeàdmets (L378p Stevensweert)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|