| 33451 |
deurtje in een poortvleugel |
deurtje:
dyęrkǝ (L378p Stevensweert)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
| 18035 |
diarree |
buikloop:
boekloap (L378p Stevensweert),
diarree:
diàree (L378p Stevensweert)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21310 |
dief |
dief:
deef (L378p Stevensweert)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (L378p Stevensweert),
presenteerblad:
prəsɛntērblāt (L378p Stevensweert)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
| 19080 |
dienst |
dienst:
deens (L378p Stevensweert)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 32690 |
diep |
diep:
dēp (L378p Stevensweert)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
| 24300 |
dier, beest |
dier:
deer (L378p Stevensweert)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 17676 |
dij |
bats:
batse (L378p Stevensweert),
bāts (L378p Stevensweert),
dij:
diej (L378p Stevensweert),
dik van het been:
dik van t beins (L378p Stevensweert),
kis:
kisse (L378p Stevensweert)
|
dij [SGV (1914)] || dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || dijen [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 33520 |
dik sap van steenvruchten |
koekoeksspij:
NCDN
kōēkōēköspīē (L378p Stevensweert)
|
stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 20532 |
dik worden |
dijen:
dĭĕjö (L378p Stevensweert)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|