24726 |
dode tak |
dode tak:
NCDN
doajö ták (L378p Stevensweert)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18252 |
doek |
doek:
dook (L378p Stevensweert)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
17925 |
doelloos friemelen |
draaien:
drèèjö (L378p Stevensweert)
|
haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
haore (L378p Stevensweert),
hoarö (L378p Stevensweert),
krupper:
kröpper (L378p Stevensweert)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
dòktörö (L378p Stevensweert)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
kervel:
kervǝl (L378p Stevensweert),
-
kirvel (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || dolle kervel (Chaerophyllum temulum L.) [DC 60a (1985)]
I-5, III-4-3
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dómpölö (L378p Stevensweert),
Wordt slechts zelden gebruikt
dompele (L378p Stevensweert)
|
dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondere (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
donderen (L378p Stevensweert),
dōndere (L378p Stevensweert),
grommelen:
grommele (L378p Stevensweert)
|
donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25122 |
donderslag |
helle slag:
hèllö sláách (L378p Stevensweert)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
donderkup (L378p Stevensweert),
dōnderköp (L378p Stevensweert),
onweerslucht:
oanwéérs lòch (L378p Stevensweert)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|