e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dode tak dode tak: NCDN  doajö ták (Stevensweert) Een dode tak (stek). [N 82 (1981)] III-4-3
doek doek: dook (Stevensweert) doek [SGV (1914)] III-1-3
doelloos friemelen draaien: drèèjö (Stevensweert) haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)] III-1-2
doffer, mannelijke duif hoorn: haore (Stevensweert), hoarö (Stevensweert), krupper: kröpper (Stevensweert) duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1
dokteren dokteren: dòktörö (Stevensweert) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dolle kervel kervel: kervǝl (Stevensweert), -  kirvel (Stevensweert, ... ) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || dolle kervel (Chaerophyllum temulum L.) [DC 60a (1985)] I-5, III-4-3
dompelen dompelen: dómpölö (Stevensweert), Wordt slechts zelden gebruikt  dompele (Stevensweert) dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] III-1-2
donderen donderen: dondere (Stevensweert, ... ), donderen (Stevensweert), dōndere (Stevensweert), grommelen: grommele (Stevensweert) donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || onweer [N 22 (1963)] III-4-4
donderslag helle slag: hèllö sláách (Stevensweert) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk donderkoppen: donderkup (Stevensweert), dōnderköp (Stevensweert), onweerslucht: oanwéérs lòch (Stevensweert) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4