20635 |
dronken |
zat:
zaat (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een stuk in de voeten hebben:
flink stuk in die veut hèùbe (L378p Stevensweert)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
droog weer:
druuech wéér (L378p Stevensweert),
t blijft over]:
’t drif euver (L378p Stevensweert)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelenhanddoek:
šoͅtələhantjdōk (L378p Stevensweert)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20554 |
drop |
drop:
drop (L378p Stevensweert)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klitswater:
klitswatör (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24768 |
druifhyacint |
blauw druifje:
-
blauwe druifjes (L378p Stevensweert)
|
blauwe druifjes [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
miezelig (weer):
miezelig wèr (L378p Stevensweert),
miezerig (weer):
miezerig waer (L378p Stevensweert),
miezerig wèr (L378p Stevensweert),
mĭĕzörich (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
nat (weer):
eine naate zoome? (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
naat (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
náát wéér (L378p Stevensweert),
ps. niet omgespeld!
nāāt (L378p Stevensweert)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
zijpen:
hê zeep van den rêgen (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
hê ziep van den rêgen (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
ziepe (L378p Stevensweert)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droevetros (L378p Stevensweert)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|