24959 |
golven ww. |
golven:
gólvö (L378p Stevensweert)
|
golven (ww), rijzen en dalen van water [gurzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24538 |
gom |
was:
NCDN
wàs (L378p Stevensweert)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17903 |
gooien |
gooien:
goeaje (L378p Stevensweert),
gôāje (L378p Stevensweert),
smijten:
smìete (L378p Stevensweert),
werpen:
Jonge -
wĕrpe (L378p Stevensweert)
|
gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
24411 |
gouden tor |
goudkever:
WLD
goat kéévör (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt u de gouden kever: een soort kever, 15-21mm lang, bladsprietig (goudkever, goudbeest, gouwke, hovenier) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20051 |
goudenregen (laburnum anagyroides med.) |
goudenregen:
-
goue renge (L378p Stevensweert)
|
goudenregen [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
24156 |
goudhaantje |
goudhaantje:
gouthéénke (L378p Stevensweert),
houdhainke (L378p Stevensweert)
|
goudhaantje || goudhaantje (9 zeer klein vogeltje; geel streepje op de kop; meestal in sparren; roep en zang heel hoog piepend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20071 |
goudsbloem |
goudbloem:
-
goudbloom (L378p Stevensweert)
|
Goudsbloem (calendula officinalis). Grote oranjekleurige bloemen. Bijna alle vruchten zijn sikkelvormig gekromd. Gekweekt, ook in blekere kleuren en vaak verwilderd. Bloeitijd van mei tot november (gauwbloem, goudbloem, dodbloem). [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
24157 |
goudvink |
goudvink:
goudvink (L378p Stevensweert)
|
goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21327 |
graaf |
graaf:
(diepte).
graaf (L378p Stevensweert),
(man).
groaf (L378p Stevensweert)
|
graaf [titel] [SGV (1914)]
III-3-1
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
bermen:
bɛrǝmǝ (L378p Stevensweert)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|