24158 |
grasmus |
grasmus:
graasmusj (L378p Stevensweert),
graasmøͅsj (L378p Stevensweert)
|
grasmus (14 kleur als braamsluiper [044], maar wittere keel; overal buiten in struiken op open terrein; nest graag in braamstruiken; roep [wèèèèt-wèèèèt]; zang druk kwetterend [N 09 (1961)] || Hoe heet de grasmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24159 |
graspieper |
graspieper:
graaspieper (L378p Stevensweert),
graspiepertje:
graaspieper(ke) (L378p Stevensweert)
|
graspieper || graspieper (14,5 als boompieper [036], maar nu juist op nat wei- en veenland; zang is zachter [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33673 |
graszode |
ris:
res (L378p Stevensweert)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
24160 |
grauwe gors |
spinnenvanger:
spinnevenger (L378p Stevensweert),
spinnevènger (L378p Stevensweert)
|
gors, grauwe — || grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
spinnenvanger:
spinnevenger (L378p Stevensweert),
vliegenvangertje:
vleegəväŋgerkə (L378p Stevensweert)
|
grauwe vliegenvanger (14 gewone zomervogel; grauw met gestreepte borst; vangt vanuit uitkijkpost vliegende insecten; nest van vezels, draad en haar onder een afdakje [N 09 (1961)] || Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17886 |
graven |
graven:
gráávö (L378p Stevensweert)
|
Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18081 |
griep |
griep:
griep (L378p Stevensweert)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
19024 |
grijns |
grijnst:
grijnst (L378p Stevensweert)
|
grijns [grijnst] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18880 |
grijnzen |
grijnzen:
grienze (L378p Stevensweert)
|
grijnzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
24451 |
grijpen door roofdieren |
grijpen:
WLD
grīĕpö (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|