e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halm, stengel van de graanplant halm: halǝm (Stevensweert), spier: spīr (Stevensweert) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Stevensweert, ... ), hāls (Stevensweert), hĕls (Stevensweert) hals [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)] III-1-1
halsketting ketting: en gouje kĕtting (Stevensweert) gouden [een - ketting] [SGV (1914)] III-1-3
halve maan, eerste kwartier eerste kwartier: ieestö körteer (Stevensweert) schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4
halve maan, laatste kwartier laatste kwartier: ləstö körteer (Stevensweert) schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4
ham, hesp schonk: (tweeklank).  schonk (Stevensweert) ham [SGV (1914)] III-2-3
hand hand: hanjt (Stevensweert, ... ), hāndj (Stevensweert), hĕnj (Stevensweert) hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)] III-1-1
handeg kleine [eg]: klęi̯n [eg] (Stevensweert  [(driehoekig)]  ) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.] I-2
handen (spotnamen) jatten: jatte (Stevensweert), poten: pèùt (Stevensweert) [N 10 (1961)] III-1-1
handpalm palm: palm van de handj (Stevensweert) palm van de hand [N 10 (1961)] III-1-1