24607 |
heermoes |
kattenstaart:
-
kattestert (L378p Stevensweert),
kattestaart:
katǝstɛrt (L378p Stevensweert)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
hegmusje:
heGmøͅškə (L378p Stevensweert),
mus:
musj (L378p Stevensweert)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)] || Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
19539 |
heibezem |
bremmenbezem:
brummebèsem (L378p Stevensweert),
heibezem:
heibèsem (L378p Stevensweert),
Zie tekening: 1 (links)
heiebèsem (L378p Stevensweert)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23208 |
heilig |
heilig:
(dikwijls spreekt men deze ei als è uit; dezelfde fout is in ?tholl.... ).
heilig?? (L378p Stevensweert)
|
heilig [SGV (1914)]
III-3-3
|
33725 |
hek |
hek:
hęk (L378p Stevensweert)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brēr (L378p Stevensweert)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19461 |
hek, hekwerk |
hek:
hèk (L378p Stevensweert)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
26148 |
hekken |
hekwerk:
hękwɛrǝk (L378p Stevensweert)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
šɛjǝ (L378p Stevensweert)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|