id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33552 | kweepeer | kweekpeer: kwiekpère (Stevoort), kwikpijer (Stevoort) | [ZND 29 (1938)] I-7 |
19105 | kwezel | kwezel: waa’n kweezel (Stevoort), wat ien kwezel (Stevoort) | Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)] III-3-3 |
19980 | kwispelstaarten | be zijn staart houwen: bij zijne stat hooën (Stevoort), kwispelen: kwespele (Stevoort) | kwispelstaarten [ZND 29 (1938)] III-2-1 |
24925 | laag grond | laag: laog (Stevoort), lōəch (Stevoort) | laag (znw.) [ZND 29 (1938)] III-4-4 |
33081 | laag schoven op de wagen | laag: lōx (Stevoort) | Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4 |
33659 | laaggelegen weidegrond | broek: bruk (Stevoort) | Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8 |
33699 | laagte in het landschap | diepte: diepte (Stevoort), laagte: lēxtǝ (Stevoort) | Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8 |
18215 | laars (alg.) | bot: botte (Stevoort), -> e paër botte. bot (Stevoort) | Laars, een paar laarzen [ZND 37 (1941)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] III-1-3 |
34581 | ladderboom | leerbalk: (mv) līrba.lǝkǝ (Stevoort) | Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13 |
19668 | lade | lade van de tafel: laoə van də tofəl (Stevoort) | lade van een tafel [ZND 37 (1941)] III-2-1 |