17869 |
linkshandig persoon |
slinke poot:
in sleenkepoet (P058p Stevoort)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
lēnǝ (P058p Stevoort),
lijwaad:
lęjvǝt (P058p Stevoort),
linnen:
lenǝ (P058p Stevoort)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lep (P058p Stevoort),
lippe (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort),
luppe (P058p Stevoort),
løp (P058p Stevoort)
|
lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lø̜p (P058p Stevoort)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
lès (P058p Stevoort),
ləs (P058p Stevoort)
|
lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
letēͅikə (P058p Stevoort),
lettieke (P058p Stevoort)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
keken:
kīǝkǝ (P058p Stevoort),
loeien:
lui̯ǝ (P058p Stevoort)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
lonken:
Bet: heimelijk kijken.
loenke (P058p Stevoort)
|
lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
ət luf (P058p Stevoort)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
31186 |
loodgieter |
loodgieter:
lūt˲gitǝr (P058p Stevoort)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|