e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevoort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke hond, reu mannetje: mɛnəkə (Stevoort) reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kaaətər (Stevoort), kōͅə.tər (Stevoort) kater [Goossens 1b (1960)] || mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1
maria-hemelvaart onze-lieve-vrouw-hemelvaart: ois lĭvrōw hīməlvaōt (Stevoort) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-3
markt markt: mɛrək (Stevoort), te griest euver de merk (Stevoort), ter wjāəs euver de merk (Stevoort) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || markt [RND] III-3-1
marmer marmer: marmere bīlt (Stevoort) marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: marmere bīlt (Stevoort) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
marter steenmarter: steenmarter  stienmarter (Stevoort) marter, soort [ZND 48 (1954)] III-4-2
masker mombakkes: moembakkes (Stevoort) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] III-3-2
masteluin masteluin: mastǝlɛi̯n (Stevoort) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
mathaak haak: hōk (Stevoort), pik: pek (Stevoort) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4