24901 |
middag (s middags) |
noen:
nŏĕwn (P058p Stevoort),
s achternoens:
saachtersnoens (P058p Stevoort)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND]
III-4-4
|
17839 |
middagdutje doen |
noenslapen:
Evt. ook wa zwiemele.
noen slaope gaoën (P058p Stevoort)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de keuning (P058p Stevoort)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34598 |
middelste rongblok |
pulf:
(mv)
pølǝvǝr (P058p Stevoort)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (P058p Stevoort)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombɛ̄n (P058p Stevoort)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
33094 |
mijt afdekken |
besteken:
bǝstīǝ.kǝ (P058p Stevoort),
toemaken:
tǭi̯mǭ.kǝ (P058p Stevoort)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mekə (P058p Stevoort)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
(enk)
meltkau̯l (P058p Stevoort)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
znd 31, 23a
menderjeurig (P058p Stevoort)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|