24355 |
mot |
mot:
ook in ZND 31, 038
mot (P058p Stevoort)
|
mot [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moteur:
mətø͂ͅr (P058p Stevoort)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
motregenen:
moͅtrēYələ, ⁄t moͅtrēYəlt (P058p Stevoort)
|
Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)]
III-4-4
|
18264 |
mouw |
mouw:
mouw, mouwke (P058p Stevoort),
twieje mouwe (P058p Stevoort)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
muil:
mǫu̯l (P058p Stevoort)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
snuitband:
snø̜̄ǝ.t˱bānt (P058p Stevoort)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mou̯lkørf (P058p Stevoort)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
20122 |
muizen |
muizen:
muize (P058p Stevoort)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
moits (P058p Stevoort)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (P058p Stevoort)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|