33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triø̜̄rǝ (P058p Stevoort)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
mijt:
mē̜.t (P058p Stevoort)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
26401 |
opspie |
opspieën/-spijen:
ǫpspęjǝ (P058p Stevoort),
spieën/spijen:
spęjǝ (P058p Stevoort)
|
De naaf van het molenrad met wiggen op de molenboom vastzetten. [Vds 66; Jan 72; Coe 60]
II-3
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
opeentassen:
ǫpīǝntāstǝ (P058p Stevoort)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstīǝ.kǝ (P058p Stevoort)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
opheffen:
ophəffə (P058p Stevoort),
oplichten:
òpliXtə (P058p Stevoort)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND]
III-1-2
|
26361 |
optrekken, opdraaien |
in de gang gooien:
in de gang gooien (P058p Stevoort),
in de gang trekken:
ɛn ǝ gaŋk trękǝ (P058p Stevoort),
opdraaien:
ǫpdrɛ̄ǝn (P058p Stevoort),
trekken:
trękǝ(n) (P058p Stevoort)
|
De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.]
II-3
|
34000 |
optuigen |
(het) paard aandoen:
t pi̯āt ǭǝndū.n (P058p Stevoort)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espres (P058p Stevoort)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22737 |
orgel |
orgel:
eurgel (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort)
|
Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)]
III-3-2, III-3-3
|