33573 |
postelein |
postelein:
pəslēͅ.n (P058p Stevoort)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33171 |
poten |
planten:
plā.ntǝ (P058p Stevoort),
poten:
putǝ (P058p Stevoort)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|
33350 |
potstal |
potstal:
pǫt[stal] (P058p Stevoort)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
21006 |
prei |
poor:
poor (P058p Stevoort),
pū.r (P058p Stevoort)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
ə schoe bīltje (P058p Stevoort),
[of: bi:ltstje?]
e schoe bīltətje (P058p Stevoort)
|
Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prɛ:is (P058p Stevoort)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (P058p Stevoort),
doͅp (P058p Stevoort)
|
Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
20911 |
pruim |
pruim:
proum (P058p Stevoort)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
klommelen:
kloemmele (P058p Stevoort),
teutelen:
tettele (P058p Stevoort)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
broddelwerk:
wa brĕuddelwerk (P058p Stevoort)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|