26469 |
vet, spek |
vet:
vęt (P058p Stevoort),
zwaardze van spek:
zwǭzǝ vǝ spɛk (P058p Stevoort)
|
Het vet dat samen met hennep of stukken zak in de vetgaten van de bus wordt gestoken om de hals van het staakijzer of de kleine spil te smeren. [Vds 127; Jan 138; Coe 110; Grof 129]
II-3
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vetwei (P058p Stevoort)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄.lǝ (P058p Stevoort)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvi:rt (P058p Stevoort)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
e knepke (P058p Stevoort),
i knepke (P058p Stevoort),
solletje:
e səlləkə (P058p Stevoort)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
e kwartje (P058p Stevoort),
e kwoərtje (P058p Stevoort)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
17768 |
vinger |
vinger:
veŋər (P058p Stevoort),
vinger (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leed v. de vinger (P058p Stevoort)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
19745 |
viooltje |
flet:
flette (P058p Stevoort),
velet (P058p Stevoort)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vesgjāət (P058p Stevoort),
vislijn:
veslijn (P058p Stevoort)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|