e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevoort

Overzicht

Gevonden: 1951
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieten, hard regenen gieten: giete (Stevoort, ... ), djeë giet, heeje gooët, gegooëte  gieëte (Stevoort), jij giet, hij goot, gegote  giete (Stevoort), t wetter giet ouët de regebuis  giet (Stevoort) gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)] III-4-4
gilde gilde: gilde (Stevoort) Een gilde. [ZND 35 (1941)] III-3-2
gist gist: gīst (Stevoort) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
glad, glijdend glad: glet (Stevoort, ... ), glattig: glettig (Stevoort, ... ) glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
glazig ijskeurig: ijskeurige (Stevoort) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] III-2-3
gleuf kloof: klowf (Stevoort), klø̄f (Stevoort), rabat: rabat (fr.) (Stevoort) De gleuf in de kop van het staakijzer van watermolens bij het balanceerwerk. [Vds 138] || De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3
glijden sleuren: slø:rə (Stevoort) hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] III-1-2
goed liggen goed zitten: goed zitten (Stevoort) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goed luisteren goed luisteren: goed leuəstere (Stevoort), goet luistere (Stevoort), gut lĕŭstere (Stevoort) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1
goedheid te goed: ook materiaal znd 24, 20  tee goet zin (Stevoort) goedheid [ZND 01 (1922)] III-1-4