23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op den ouəter (P058p Stevoort)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
20656 |
andijvie |
andijvel:
andievel (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort),
dijvel:
dy.vəl (P058p Stevoort)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
26353 |
ang |
ang:
aŋ (P058p Stevoort)
|
Het dun toelopende uiteinde van de sluisstijlen dat past in een daarmee overeenstemmend gat van de sluisbalk en de slagdorpel, het anggat. In het lemma zijn zowel benamingen voor de ang als voor het anggat opgenomen. [Vds 37; Jan 33]
II-3
|
28580 |
angel |
angel:
áŋǝl (P058p Stevoort)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (P058p Stevoort)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
33621 |
anjelier |
kernoffel:
kernoffels (P058p Stevoort)
|
I-7
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
kattekop:
kattekop (P058p Stevoort)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelspijs:
appelspijs (P058p Stevoort),
frats:
frats (P058p Stevoort)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
ustǝ(n) (P058p Stevoort)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|