18844 |
schuchter |
bleu:
blūū (L296p Steyl)
|
bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|
19565 |
schuier |
borstel:
bøͅrstəl (L296p Steyl)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sjuumlèpel (L296p Steyl)
|
schuimspaan [SGV (1914)]
III-2-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjöldig (L296p Steyl)
|
schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
schurft:
sjörf (L296p Steyl)
|
schurft [SGV (1914)]
III-1-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
schavuit:
sjavōēt (L296p Steyl)
|
schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|
22824 |
schutter |
schutter:
sjötter (L296p Steyl)
|
schutter [SGV (1914)]
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutters:
sjötters (L296p Steyl)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (L296p Steyl)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
zand:
zaŋk (L296p Steyl)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|