24375 |
slak |
slak:
sjlĕk (L296p Steyl, ...
L296p Steyl),
slek (L296p Steyl)
|
slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
slekkenhoes (L296p Steyl),
slakkenhuisje:
sjlĕkkenhuuske (L296p Steyl)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
WLD
sjlang (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
galgenaas:
galgenoas (L296p Steyl)
|
galgenaas [SGV (1914)]
III-1-4
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
slecht (weer):
sjlech waer (L296p Steyl)
|
slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22344 |
slee |
slee:
sjlei (L296p Steyl)
|
slede [SGV (1914)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
sleipe (L296p Steyl),
šlęi̯pǝ (L296p Steyl)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)]
I-2, III-1-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kerkensleuteltje:
-
kerkesleutelkes (L296p Steyl),
primula:
-
primula (L296p Steyl)
|
sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
sleutelring:
sjleutelringk (L296p Steyl)
|
Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slijk:
sjliek (L296p Steyl),
sjlik (L296p Steyl)
|
slib [SGV (1914)] || slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|