25228 |
tocht, zuiging van lucht |
het tocht:
⁄t tôch (L296p Steyl),
het trekt:
⁄t trek (L296p Steyl)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33592 |
toekruid, algemeen |
gekruid:
gekrŭŭje (L296p Steyl)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|
21380 |
tol betalen |
tol betalen:
tol betale (L296p Steyl)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17727 |
tonen |
tonen:
tuine (L296p Steyl)
|
tonen [SGV (1914)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
tòng (L296p Steyl),
tông (L296p Steyl),
töən (L296p Steyl)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21382 |
toonbank |
toon:
tuin (L296p Steyl)
|
toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
29108 |
tornen |
lossnijden:
lossni-jǝ (L296p Steyl)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
18917 |
traag |
traag:
troag (L296p Steyl)
|
traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
tracteere (L296p Steyl)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
17731 |
tranende ogen |
loopogen:
lōēpoug (L296p Steyl)
|
leepogig [SGV (1914)]
III-1-1
|