18277 |
vest |
rompje:
römpke (L296p Steyl)
|
vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L296p Steyl)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
avond eten
kôffie drinke (L296p Steyl)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
vĭĕg (L296p Steyl)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (L296p Steyl)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
poel:
pool (L296p Steyl),
vijver:
vīvǝr (L296p Steyl)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
30793 |
vilder |
vilder:
vęldǝr (L296p Steyl)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
30794 |
villen |
villen:
vęlǝ (L296p Steyl)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
WLD
vin (L296p Steyl),
vlim:
vlim (L296p Steyl),
vlimme (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vinge (L296p Steyl)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|