33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zēvǝ (L296p Steyl)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemeuje (L296p Steyl)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|
17938 |
zich haasten |
zich haasten:
os haoste (L296p Steyl)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
zich verbeelden:
zich verbeelde (L296p Steyl)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (L296p Steyl)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krānk (L296p Steyl)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krānkheid (L296p Steyl)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zīēl (L296p Steyl)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zeen (L296p Steyl)
|
zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
24725 |
zijtak |
zijtak:
zĭĕtak (L296p Steyl)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|